Tuinbonen en tuinbonen

Van tuinbonen is bekend dat er bruinkokende en witkokende rassen bestaan. Met name voor glasconserven zijn de bruinkokende onaantrekkelijk omdat ook het kookvocht troebel is. Witte tuinbonen zien er achter glas smakelijker uit. In de rassenlijst van 1948 staat het ras Driemaal Wit (witte bloem, wit zaad, witte navel en wit na koken, dus 4x wit!).  In de beschrijving staat: “… Witbloeiend, peul vrij recht, bij de aanhechting sterk gebogen, 16 cm lang, smal met 4 a 5 tamelijk kleine bonen. Zaden grijswit met witte navel; ze behouden bij rijpheid de grijswitte kleur en worden bij koken en bij bewaring niet bruin. Daarom wordt deze boon wel speciaal voor de inmaak gebruikt. Een nadeel is echter, dat ze de typische, pikante tuinbonensmaak mist. Niet vroeg oogstbaar. Moet echter als jonge peul geplukt worden, daar de bonen spoedig hard en stug worden. … ”.

Er staat ook een voor mij nog onbekend ras Windsor Witte vermeld: “Bontbloeiend, peul afstaand, 10-14 cm lang, breed met 2 tot 3 bonen. Zaad grijswit met zwarte navel. De planten dragen lang door, daar de peulen over de gehele stengel verspreid zitten. De kwaliteit is zeer goed voor vers gebruik…”. Verder vermeld de rassenlijst van 1948 dat er ook een Windsor Groene bestaat en een Windsor Langschedige, met 14-16 cm lange, brede scheden en 3-4 bonen.

In de Rassenlijst van 1953 staat Windsor Witte voor het laatst als onbelangrijk ras vermeld. De omschrijving is hier echter vervangen door die van de Langschedige uit 1948, dus met 3-4 bonen.

De reden dat Windsor, ondanks de goede smaak niet meer wordt geteeld wordt duidelijk wanneer men de rasbeschrijvingen van aanbevolen rassen in latere jaren leest. Steeds meer wordt de keuze bepaald door de conservenindustrie die niet alleen witkokende rassen eist, maar ook een zo fijn mogelijke sortering van de bonen of zaden. Een klein boontje suggereert een jong boontje en die zijn malser. Door rassen te selecteren met kleine zaden lijken ook de ouder geplukte bonen nog jong en is de opbrengst aanmerkelijker hoger dan in een jong geoogst stadium. Rassen met grote zaden hebben ook vaak minder bonen in een peul.

Als ik een lekkere ouderwetse tuinboon wil vinden, zou ik dus de Windsor Witte moeten hebben. Alleen jammer dat het een Engels ras is, zo dacht ik aan de naam te zien. Het zou toch mooi zijn om een Nederlands ras te gebruiken, vooral omdat tuinbonen hier al eeuwen verbouwd en gegeten worden.

Tot mijn verrassing echter vond ik het ras Windsor ook in het Groot Warmoeziers Handboek van Uilkens uit 1853. Daar staat de tuinboon als Boon of Grote Boon (de tuinboon Vicia faba is vanouds de gewone Europese boon; de slaboon of droge boon Phaseolus vulgaris komt uit Midden Amerika. Deze wordt in 1853 nog Turkse Boon genoemd). Uilkens noemt ook de verschillende verscheidenheden, zoals hij rassen noemt. De eerste is de Gewoone Groote Boon, “met stengels van twee voet en zeer groote zaden”. Het tweede ras is de Windsor Boonmet groote, sterke stengels, korte en brede peulen, doch die gewoonlijk niet meer dan drie tot vier zaden bevatten, en welk getal, wat men ook schrijven moge, wel nooit hooger zal worden opgevoerd”. Blijkbaar vond met toen ook al dat er weinig zaden in een peul zitten en probeerde men (vergeefs) door selectie dit aantal te verhogen. Dat Windsor als tweede van vier rassen wordt vermeld doet vermoeden dat Windsor in 1853 een niet onbelangrijk ras was en in Nederland algemeen werd verbouwd.

In de Genenbank van het Duitse Gatersleben vond ik twee tuinbonen met de naam Windsor: Windsor Witte en Windsor Grote Groene. Deze heb ik aangevraagd en ontvangen.

Nu is het zo dat genenbanken zaden in stand houden om de genetische diversiteit te behouden. Zij zijn niet geneigd om de rassen raszuiver in stand te houden door streng op het juiste type te selecteren. Ook houden ze niet altijd voldoende rekening met onbedoelde kruisbestuiving, wanneer zij veel rassen tegelijk moeten vermeerderen. De oorspronkelijke raszuiverheid van sommige oude rassen is daardoor niet altijd meer aanwezig. In het zakje dat ik van Gatersleben ontving van het ras Windsor Witte zaten 13 groene en 6 witte zaden, alle met zwarte navel. De groene zaden en de witte zaden heb ik in twee aparte groepjes vermeerderd en per plant geoogst, de 19 stammen (plantnakomelingschappen) zijn niet erg hoopgevend wat betreft raszuiverheid. Van de 13 groene zaden met zwarte navel heb ik 12 groenzadige stammen geoogst, waarvan ook enkele met witte of bruine navel. Eén stam had echter donkerpaarse zaden! De planten van de 6 witte zaden hebben enkele witte en enkele groene stammen opgeleverd. Ik zal dus nog een paar jaar streng moeten selecteren om het oorspronkelijke Windsor-type terug te krijgen. Ook moet ik eerst genoeg zaden hebben om bonen apart te kunnen houden voor smaakproeven.


 fig1. WINDSOR in 1900                                                                   fig2. WINDSOR in 2014

Windsor is een rasnaam die je in het buitenland (Engeland en Amerika) nog wel tegen komt. Het ras lijkt dus daar nog wel te bestaan. Als je echter de plaatjes ziet (enorm lange peulen met wel 7 bonen), klopt dat helemaal niet met de beschrijving van de oude Windsor uit 1948 of 1853.  Hoe kan dat?

Tuinboon is een kruisbevruchtend gewas. Dat betekent dat er genetische variatie in een ras aanwezig is, want bij elke kruisbestuiving worden genen uitgewisseld. Ook is de kans groot dat af en toe bastaardering met een heel ander ras optreedt (als rassen dicht bij elkaar staan of als een bij een keer heel ver vliegt). Door de genetische variatie zijn niet alle planten gelijk en zal elke persoon die een ras in stand houdt en zaad vermeerdert een persoonlijke keuze moeten maken, die mede beïnvloed wordt door regionale en klimatologische factoren. Het is zeer onwaarschijnlijk dat rassen van kruisbevruchtende gewassen over de jaren stabiel blijven en precies dezelfde eigenschappen blijven behouden. Als Windsor 160 jaar geleden al in Nederland geteeld werd, was het hoogstwaarschijnlijk al jaren daarvoor in Engeland populair. Ik denk dat de selecties die nu in Engeland en Amerika verkrijgbaar zijn net zo weinig verwant zijn aan de Windsor Witte in Nederland uit 1948 als elk willekeurig tuinbonenras. Om de originele Nederlandse Windsor te vinden kan ik beter gaan selecteren in oude herkomsten uit genenbanken. In de Wageningse Genenbank heb ik nog twee rassen gevonden met de naam Windsor: Gillets Improved White Windsor en Gillets Improved Green Windsor. Het is geen Nederlandse herkomst, maar ik ga ze bekijken en vergelijken met de Windsors uit Gatersleben.

 

De zoektocht naar de echte Windsor met de originele smaak wordt vervolgd.